Menno Wielinga (1945) was werkzaam als docent Bedrijfseconomie aan de Hanzehogeschool te Groningen. Met ingang van de zomervakantie van 2007 houdt hij zich vrijwel uitsluitend bezig met de Eerste Wereldoorlog. Hij is webmaster van www.wereldoorlog1418.nl . Deze site wordt dagelijks door meer dan 2000 mensen bezocht.
Belgische vluchtelingen in Bedum 1914 –1915
M.P. Wielinga
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtten vele honderdduizenden Belgen naar het neutrale Nederland. Zij werden in eerste instantie provisorisch opgevangen in de zuidelijke grensprovincies maar liepen daar gevaar tussen de strijdende legers verpletterd te raken indien Nederland toch in oorlog zou geraken met Duitsland. Met treinen werden grote aantallen vluchtelingen vervoerd naar veiliger oorden in de meer noordelijk gelegen provincies. Ongeveer 3.000 van hen werden naar de provincie Groningen overgebracht en kregen daar onderdak en huisvesting in de stad Groningen en in de diverse gemeenten van deze provincie. Een aantal vluchtelingen werd gehuisvest in de gemeente Bedum. Het archief van deze gemeente is geraadpleegd om te achterhalen hoe het deze groep is vergaan.
De organisatie van de hulpverlening in Nederland
Direct bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 4 augustus 1914 trokken vele duizenden vluchtelingen uit België de Nederlandse grens over. Men sprak in de landelijke pers over ‘een nationale plicht tot hulpverlening’. In die tijd bestond geen vluchtelingenbeleid van regeringswege – hulpverlening werd overgelaten aan het particulier initiatief. Overal in het land werden plaatselijke hulp-comités opgericht ter leniging van de nood der Belgische buren. Per provincie werd een provinciaal Comité opgericht ter coördinatie van de hulp-comités in de desbetreffende provincie. Het Nederlands Comité tot steun aan Belgische en andere slachtoffers, dat later kortweg het Amsterdams Comité werd genoemd, coördineerde de verschillende particuliere initiatieven in den lande. Toen het aantal vluchtelingen na de val van Antwerpen een zeer grote omvang aannam richtte de Regering een Centrale Commissie op die in samenwerking met het Nederlands Comité moest zorgdragen voor het registreren en huisvesten van de Belgische vluchtelingen. De provinciale Comités deden daarbij dienst als schakel tussen de plaatselijke hulp-comités en het Amsterdams Comité.
De hulpverlening in de provincie Groningen
Reeds op de dag dat de eerste vluchtelingen op 4 augustus 1914 Nederland binnentrokken werd het provinciale Groningse Comité tot Hulp van Belgische Vluchtelingen opgericht en in diverse plaatsen in de provincie werden hulp-comités gevormd die onmiddellijk geld en goederen gingen inzamelen; op 2 oktober was reeds een bedrag van f 14.000 beschikbaar. Toen op 7 oktober Antwerpen werd gebombardeerd kwam de grote stroom vluchtelingen op gang. De schattingen lopen uiteen, maar algemeen wordt aangenomen dat er meer dan 1.000.000 vluchtelingen in Nederland aanwezig waren. Deze vluchtelingen konden om militaire redenen en uit het oogpunt van adequate hulpverlening niet in de grensprovincies blijven en werden daarom in grote getale overgebracht naar de overige provincies van Nederland. Ook de provincie Groningen kreeg een aantal vluchtelingen toegewezen. Op vrijdag 9 oktober kreeg het provinciaal Comité van Groningen een bericht dat een trein kon worden verwacht met 2.000 vluchtelingen. Men vergaderde onder leiding van de Commissaris der Koningin en besloot tijdelijke vluchtoorden in te richten in de stad Groningen. Hiertoe werden uitgezocht:
de Fongers Rijwielfabriek aan de Hereweg
de Dresseerschool in het Stadspark
de gymnastiekschool der gemeente in de Parklaan met het
Sophiahuis
de gymnastiekschool der gemeente in de Violenstraat
In de grote zaal van de Vereniging De Harmonie kon het middagmaal worden gebruikt; het eten werd gereedgemaakt in het Soephuis, de gemeentelijke gaarkeuken. Er werd een ‘Comité van Dames’ benoemd om de Belgische gasten aan tafel te bedienen. Er werd nog meer geld ingezameld; het beschikbare bedrag steeg daardoor tot ongeveer f 25.000.-
Inmiddels was ook een Comité van Huisvesting in het leven geroepen en vele particulieren boden aan Belgen in huis op te nemen, gratis of tegen een kleine vergoeding (het motto was: liefdadigheid - geen kostwinning). De stad werd daartoe verdeeld in 12 kluften. Daarnaast werd aan alle gemeenten in de provincie Groningen gevraagd medewerking te verlenen bij het verschaffen van onderdak aan de vluchtelingen. In de stad Groningen werden advertenties geplaatst om betaalde en onbetaalde logies te vinden. Er kwamen ruim 300 aanbiedingen binnen voor gratis logies en bijna 300 voor huisvesting tegen vergoeding. In de Groningse vluchtoorden werd bepaald wie in de stad Groningen moest blijven en wie in de provincie werd ondergebracht. Per kaartsysteem werd bijgehouden welke gastgezinnen voor vergoeding in aanmerking kwamen; deze vergoeding was per week voor een man f 4.-; voor een vrouw f 3,50 en voor een kind van 10 t/m 14 jaar f 2,80; voor een kind van 5 t/m 9 jaar f 2,10 en voor een kind jonger dan 5 jaar f 1,- Soms moest iets extra’s worden uitgekeerd, bijvoorbeeld in verband met versterkende middelen of ‘omdat de levensstandaard van de vluchtelingen iets boven het gemiddelde lag’. Vluchtelingen die later een eigen huishouding opzetten, konden het kostgeld zelf in ontvangst nemen. Toen de prijzen in de loop van de winter stegen, werden de vergoedingen enigszins aangepast.
De aankomst der treinen
De eerste trein met 1.304 doodvermoeide vluchtelingen arriveerde, na uren vertraging, om 11 uur ’s avonds. Ze werden getrakteerd op koek, koffie en chocola waarna ze naar hun opvangverblijven in de stad Groningen werden overgebracht.
Tussentijds kwam nog de melding dat men op zaterdag en zondag nog twee treinen zou kunnen verwachten met in totaal 3.000 vluchtelingen, maar dit bericht bleek later onjuist. Wel had men in allerijl reeds huisvesting gevonden bij de veestallen van Wichers waar de mensen zouden slapen in de paardenstallen. Het Groningse Comité toonde zich teleurgesteld toen bleek dat dit niet doorging.
Reeds op maandag 12 oktober werd de eerste groep vluchtelingen toegewezen aan de huisvestingsadressen in de stad en de provincie; er was ook een Joods comité dat de zorg op zich nam voor de Joodse vluchtelingen. Dezelfde maandagavond arriveerde de tweede groep vluchtelingen, in totaal 1.604 personen. Ook zij werden ondergebracht in de Groningse vluchtoorden en later verspreid over adressen in de stad en de diverse Groningse gemeenten. Alle vluchtelingen werden geregistreerd; er was een informatiebureau voor directe hulp aan de Belgen en er kon zelfs geld worden gewisseld.
Vanaf 20 oktober werd door vele Belgen aan terugkeer gedacht – de berichten uit België waren niet ongunstig. Na 1 november zijn velen inderdaad teruggekeerd, ook al omdat een afvaardiging van het provinciaal Comité zich ter plaatse had overtuigd en een gunstig advies had verstrekt: ‘gaat terug, helpt uw arm verwoest land weer opbouwen opdat het in de toekomst weer zo krachtig moge worden als voorheen’. Een en ander werd schriftelijk bevestigd door een aantal bekende Antwerpenaren. Ook vertrokken vele Belgen naar Engeland waar werk werd aangeboden. Velen namen hun intrek in de Belgische Vluchtoorden die toen in Nederland werden gebouwd. Ruim een jaar later, op 1 januari 1916, waren er nog 412 vluchtelingen in diverse gemeenten in de provincie Groningen; hiervan waren nog 133 gehuisvest in de stad Groningen.
Belgische vluchtelingen in de gemeente Bedum
Ook aan de gemeente Bedum werd een aantal Belgische vluchtelingen toegewezen. Op dinsdag 13 november 1914 laat de Commissaris van Politie te Groningen de burgemeester van de gemeente Bedum weten dat Belgische vluchtelingen kunnen worden afgehaald te Groningen. De burgemeester bevestigt daarop de volgende dag: No. 259/14 november 1914/aan de Commissaris van Politie/….. dat door de gemeentepolitie van Bedum zijn afgehaald op maandag jl. 25 vluchtelingen, terwijl bovendien door particuliere ingezetenen van Bedum zijn afgehaald 14 personen…..
Op diezelfde woensdag ontvangt de burgemeester een regeringstelegram met de volgende inhoud: Morgen donderdag vertrekken van hier met trein van 1 uur 7 namiddag voor Uwe gemeente ongeveer 26 vluchtelingen – wil veldwachter zenden donderdagmorgen 8 uur of zo spoedig mogelijk daarna. Politiebureau Martinikerkhof/Commissaris der Koningin w.g. Geertsema.
Het totaal der Belgische vluchtelingen in de gemeente Bedum is dus 65 personen.
Kort daarop zendt de Commissaris der Koningin aan de burgemeester een dubbel stel persoonskaarten ter registratie van deze vluchtelingen; één stel dient aan hem ingevuld te worden geretourneerd terwijl het andere stel aan de Centrale Commissie in Amsterdam moet worden gezonden. De burgemeester schrijft: No. 265/19 oktober 1914/aan de Commissaris der Koningin/….. bevestigt de aankomst van de Belgische vluchtelingen en bevestigt de terugzending van de ingevulde personaliakaarten…..
De burgemeester reageert ook op een brief van de Commissaris der Koningin waarin gezinspeeld wordt op een eventueel spoedige terugkeer van de Belgen. De burgemeester informeert bij de Belgen hoe zij hierover denken en hij antwoordt: No. 266/20 oktober 1914/aan de Commissaris der Koningin/….. dat alle vluchtelingen in kennis zijn gesteld van het schrijven der Commissaris der Koningin. Allen wensen echter ten aanzien van terugkeer een afwachtende houding aan te nemen: de één uit vrees voor het leven, de ander voor mishandeling, een derde omdat hij meende geen voedsel te vinden…..
Het Nederlands Comité tot steun aan Belgische en andere vluchtelingen te Amsterdam is belast met de registratie van alle gevluchte Belgen in Nederland. Daar is ook het Registratiebureau der Belgische Vluchtelingen gevestigd waar men navraag kan doen naar vermiste familieleden, ook in internationaal verband; er waren immers ook Belgen gevlucht naar Engeland, Frankrijk en Zwitserland.
De gemeente Bedum dient de via de Commissaris der Koningin ontvangen registratiekaarten op te zenden. In de begeleidende brief wordt tevens navraag gedaan naar vermiste familieleden: No. 267/20 oktober 1914/ aan de Centrale Commissie in Den Haag/….. hierbij de ingevulde kaarten die ik via de Commissaris der Koningin ontvangen heb betreffende de in de gemeente Bedum verblijf houdende Belgische vluchtelingen. Door Maria Spistaert wordt gezocht naar haar echtgenoot Daniël Spistaert, trapmaker, en de kinderen Frans Peijs elektriciën, Alfonse Peijs trapmaker, Johan Peijs letterzetter en Maria Peijs naaister. Door Jeanette Gabrielle Wademond wordt gezocht naar haar echtgenoot Antoine Antheunis 77 jaar. Door Petrus Ghijs wordt gezocht naar zijn broer Jan Ghijs. Door Maria Ludovicia de Gratie wordt gezocht naar haar echtgenoot Richardus Henricus Debuit. Door Josefine Bollaert wordt gezocht naar haar echtgenoot Andre de Gratie, metaalbewerker. Door Leonie Clays wordt gezocht naar haar zoon Florentinius Bollaert. Door Isabelle Ermans wordt gezocht naar haar zoon Petrus Philibertus Bollaert. Door Lodewijk Adriansses wordt gezocht naar zijn vader Gamalis A. en zijn moeder Johanna Boomans. Door Jozef Domen wordt gezocht naar zijn dochtertje Martha Domen, oud 9 jaar.
Begin november vraagt de Commissaris der Koningin naar de ervaringen met de vluchtelingen. De burgemeester antwoordt daarop: No. 290/ 7 november 1914/aan de Commissaris der Koningin/…..dat de houding der ingezetenen tegenover de Belgische vluchtelingen zeer welwillend is geweest. Alleen ontstond enige ontevredenheid toen de vluchtelingen die grotendeels gratis bij particulieren gehuisvest waren of in het gemeentelijk gesticht voor ouden van dagen ondergebracht, veelvuldig naar het ‘estaminet’ gingen. Door aan de vergunninghouders te verbieden aan deze categorie van personen te verkopen, is evenwel dit euvel weggenomen. Overigens werden geen bijzondere maatregelen getroffen…..
Rond 12 november informeert de Commissaris der Koningin naar eventueel in te dienen declaraties aangaande de kosten gemaakt ten behoeve van de onderstand van de Belgische vluchtelingen. Hierop schrijft de burgemeester: No. 297/12 november 1914/aan de Commissaris der Koningin/…..dat voorlopig uit deze gemeente geen declaraties te dien zake zijn te verwachten…..
Ook zijn er natuurlijk gewone huishoudelijke zaken af te handelen: No. 306/16 november 1914/ aan de Provinciale Commissie te Groningen/….. dat de door u gezochte sportkar en kinderwagen niet zijn gevonden bij de alhier vertoevende Belgische vluchtelingen…..
De Commissaris der Koningin is aan het inventariseren welke goederen er zijn aangeschaft in verband met eventuele declaraties bij de provinciale Commissie te Groningen: No. 318/18 november 1914/aan de Commissaris der Koningin/…..dat de Belgische vluchtelingen grotendeels bij particulieren zijn ondergebracht. In het gemeentelijk armenhuis werden 15 personen gehuisvest die wat de ligging betreft geen uitgave noodzakelijk maakte daar het reservemateriaal der stichting voldoende was of bij particulieren geleend kon worden. Voorwerpen voor huiselijk gebruik behoefden niet aangeschaft te worden, terwijl eetgerei, voorzover nodig, van een hotelhouder geleend is. Het opmaken van een inventaris is dus niet wel mogelijk…..
De burgemeester schrijft de Commissaris der Koningin op eigen initiatief een brief: No. 320/21 november 1914/aan de Commissaris der Koningin/…..dat maandag 16 november jl. 11 Belgische vluchtelingen zijn vertrokken en dat maandag 23 november a.s. verder 3 personen zullen vertrekken, waarna de gemeente Bedum bevrijd is van Belgische vluchtelingen. Wel blijven er nog twee, maar deze zijn in dienstbetrekking gegaan n.l. Jeanne Peijs, oud 20 jaar, naaister, bij de heer W. Bazuin te Bedum en Gabriëlle Rosalia Meersman bij de heer dominee Beversluis te Zuidwolde…..
Vreemd genoeg is er in ‘Uitgegane missive’s van den Burgemeester 1911-1915’ (archiefstuk D 37) geen brief te vinden waarin melding wordt gemaakt van het kennelijk eerdere vertrek van de overige 49 Belgen.
Uit de Notulen van de vergadering van Burgemeester en wethouders van 23 november 1914 blijkt dat men de vluchtelingenzaak wenst af te werken. In de plaatselijke krant 'De Bedumer' is een oproep verschenen waarin belanghebbenden worden uitgenodigd nota’s in te dienen in verband met gemaakte kosten van de huisvesting van Belgische vluchtelingen in de gemeente Bedum.
In de Notulen van de vergadering van Burgemeester en wethouders van 7 december 1914 wordt hierover het volgende vermeld: ….. Nota’s van huisvesting zijn ingediend door het Armenbestuur ad f 175,- en door K. Smith ad f 9,70. Besloten wordt deze uit te betalen. Besloten wordt het nog resterende bedrag der gehouden collecte (ongeveer f 900,-) af te dragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek dit te willen bestemmen als bijdrage in de kosten, die het Rijk in het belang der vluchtelingen heeft te besteden…..
Uit deze notulen blijkt dat het hulp-comité te Bedum de collecteopbrengst had gereserveerd voor dit soort situaties. Vele hulp-comités in de provincie hadden de opbrengst van hun collectes afgestaan aan het Provinciaal Comité dat de vergoedingen aan de gemeenten betaalde. Het hulp-comité wenste kennelijk het beheer over het geld in eigen hand te houden.
Begin december informeert de Commissaris der Koningin nog eens of er nog Belgen in de gemeente woonachtig zijn. Er komt als antwoord: No. 343/ 7 december 1914/aan de Commissaris der Koningin/…..dat in deze gemeente geen Belgische vluchtelingen meer verblijven uitgezonderd twee meisjes die in dienstbetrekking zijn gegaan…..
Begin 1915 verzoekt de Vreemdelingenpolitie te Groningen ambtshalve nadere opgave van het aantal vreemdelingen in de gemeente Bedum. Uit de brief die volgt komen we ook te weten hoe oud Gabriëlle Meersman is: No. 11/9 januari 1915/aan de Vreemdelingenpolitie/…..dat in het laatste afgelopen kwartaal zich in deze gemeente tussen 10 en 15 oktober 65 Belgische vluchtelingen bevonden deels ingekwartierd en verzorgd door de gemeente, deels ondergebracht bij particulieren. Behalve twee meisjes van 20 en 16 jaar, waren allen den 23e november naar België teruggekeerd. Overigens hebben zich geen vreemdelingen in de gemeente vertoond…..
De Commissaris der Koningin blijft actief met het schrijven van brieven – nu met de vraag of er ook Belgen zijn vertrokken naar Engeland en vandaar eventueel weer zijn teruggekeerd. De burgemeester blijft geduldig antwoorden: No. 19/13 januari 1915/aan de Commissaris der Koningin/…..dat zich in de gemeente Bedum geen Belgische vluchtelingen ophouden, die naar Engeland zijn vertrokken en vandaar zijn teruggekeerd…..
Ook de Centrale Commissie te Den Haag wenst nog zekerheid te hebben en vraagt in verband met een onderzoek naar werkverschaffingsmogelijkheden of er nog Belgen in de gemeente verblijven. Ook hierop volgt een kort bericht van de burgemeester: No. 20/13 januari 1915/aan de Centrale Commissie/…..dat in de gemeente Bedum geen Belgische vluchtelingen meer verblijven…..
De Commissaris der Koningin heeft echter de gegevens verstrekt door de burgemeester nog steeds niet in de administratie verwerkt en informeert daarom naar de behoefte aan kledingstukken voor de Belgische vluchtelingen. Laconiek antwoordt de burgemeester: No. 23/14 januari 1915/aan de Commissaris der Koningin/…..dat in deze gemeente geen kleding voor Belgische vluchtelingen wordt gevraagd…..
Het woord ‘geen’ is in de tekst onderstreept; een teken van irritatie? Er is ook nog nawerk te verrichten vanwege het verblijf van de Belgische vluchtelingen: No. 31/21 januari 1915/aan de Consul van België te Groningen/…..ter doorzending doen toekomen een brief gericht aan M. Bollaert-Hermans en F. Bollaert die van 15 – 26 oktober jl. in deze gemeente verblijf hebben gehouden, maar op laatstgenoemde datum weder teruggekeerd zijn naar Antwerpen. Indertijd gaven zij op te hebben gewoond Antwerpen – Isschenstraat no. 14 – I……
Kennelijk zijn er ook Belgen vertrokken op 26 oktober! Hierover is geen aparte vermelding te vinden in het archief; de oorzaak van dit vroege vertrek is dus niet te achterhalen in de stukken. In de tweede helft van januari zijn er weer vragen van de kant van de Commissaris der Koningin die namens de Minister van Binnenlandse Zaken vraagt naar Belgen die eventueel naar Engeland zouden zijn vertrokken. Het antwoord luidt: No. 36/21 januari 1915/aan de Commissaris der Koningin/…..dat alle Belgische vluchtelingen die in deze gemeente slechts enkele weken verbleven, reeds in november naar hun land zijn teruggekeerd. Registratie der vluchtelingen en inschrijving had niet plaats. Wel is door mij een lijst aangehouden, houdende de naam, ouderdom, herkomst, enz van ieder hunner. Het betrekkelijke schrijven van Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 15 dezer is derhalve voor deze gemeente niet van toepassing…..
De genoemde lijst is niet meer in het archief aanwezig. In de Catalogus van Archivalia worden onder het hoofdstuk LL de nummers 13 t/m 17 genoemd de archiefstukken 'Distributie en vluchtelingen 1915 – 1916 – 1917 – 1917/1919' met daarbij de aantekening: vernietigd.
Op 11 februari komt er weer eens een brief van de Centrale Commissie via de Commissaris der Koningin bij de burgemeester terecht, weer over de vluchtelingen die reeds lang uit de gemeente verdwenen zijn. De burgemeester geeft nu wel meer informatie over de twee in Bedum achtergebleven Belgische meisjes: No. 86/16 februari 1915/aan de Centrale Commissie/…dat al de Belgische vluchtelingen, die hier in oktober jl. gekomen zijn in de maand november weder naar hun woonplaats zijn teruggekeerd, uitgenomen Jeanne Peijs, oud 20 jaren, wonende te Borgerhout Vooruitzichtstraat no. 5 en Gabiëlla Rosalia Meersman, oud 17 jaren, zonder beroep te Berchem. Tevens doe ik u hierbij een brief aan de heer I. Knoote geadresseerd geworden, die alhier onbestelbaar is. Deze persoon heeft nooit in deze gemeente verblijf gehouden…..
Uit deze brief is af te leiden dat Gabriëlla inmiddels jarig is geweest en dat de beide meisjes niet meer in de gemeente Bedum wonen maar inmiddels zijn verhuisd. Jeanne woont nog in Nederland maar kennelijk is Gabriëlle toch weer teruggekeerd naar België: Berchem is namelijk de naam van een dorp in de omgeving van Antwerpen. Ondanks het feit dat de Commissaris der Koningin langzamerhand zou kunnen weten dat er geen Belgische vluchtelingen meer in de gemeente Bedum aanwezig zijn komt er toch nog weer een briefje, nu over eventueel nog aanwezige Belgische kinderen: No. 151/24 maart 1915/aan de Commissaris der Koningin/…..dat in deze gemeente in het geheel geen Belgische kinderen meer verblijven, zodat er ook geen onderwijs meer aan zodanigen gegeven wordt…..
In de loop van mei 1915 verzoekt de Commissaris der Koningin de burgemeester een verslag te schrijven over de werkzaamheden van het plaatselijk hulpcomité. Dit verslag wordt later opgenomen in het in boekvorm verschenen eindverslag van het provinciale Comité onder de titel 'Verslag Belgische vluchtelingen in Groningen 1914'. Het verslag van de burgemeester luidt als volgt: No. 257/9 juni 1915/aan Commissaris der Koningen/…..het volgende te berichten: Het aantal vluchtelingen in deze gemeente bedroeg oorspronkelijk 65. Op 1 juni jl. waren er nog 2 Belgische meisjes (in dienstbetrekking) in de gemeente woonachtig. Er bestond in deze gemeente een Comité, leden daarvan waren: de heer K.van Sevenhoven, burgemeester, mevr. R.H.Boerma, mevr. I.Keizer, mej. A.P. Servaas en verder de dames J.C.Wiersema en R.Kok. De werkzaamheden van dat comité bestonden hoofdzakelijk in het nagaan welke behoefte aan kleding enz. er bestond, alsmede in het onderzoeken der eventueel ingekomen klachten betreffende de voeding. Voor de vluchtelingen is uitgegeven een bedrag van f 315,22½, welke som door de ingezetenen door collecte werd opgebracht. Overigens is er niets voor de vluchtelingen gedaan, daar het grootste aantal bij ingezetenen was ingekwartierd, slechts een vijftiental werd onderdak verschaft in het gemeentelijk Armenhuis. Over het algemeen viel over het gedrag niet te klagen, alleen waren de vluchtelingen, volgens het oordeel veler ingezetenen teveel in cafés waarom door de burgemeester de caféhouders is verboden aan Belgen te tappen. Eind november waren op twee na allen weer vertrokken naar hun vaderland…..
Het is merkwaardig dat uit de stukken blijkt dat reeds op 16 februari 1915 aan de Centrale Commissie is gemeld dat de beide Belgische meisjes zijn verhuisd naar Borgerhout respectievelijk Berchem (België) terwijl de burgemeester hier beweert dat ze beide nog in de gemeente Bedum zouden wonen.
Eind november 1915 informeert het vanuit Amsterdam werkende Nederlandse Comité tot steun van Belgische en andere vluchtelingen nog eens naar de mogelijkheden van eventuele opvang van vluchtelingen in een voorkomend geval. De burgemeester schrijft een brief met een terughoudende inhoud: No. 558/22 november 1915/aan het Nederlands Comité te Amsterdam/….. heb ik de eer u het navolgende te berichten: Sinds eind november bestaat in de gemeente Bedum geen vluchtelingencomité meer. Behoudens zeer buitengewone omstandigheden zal het hoogst moeilijk zijn weer een dergelijk comité in het leven te roepen. In het vorige jaar werden hier 65 Belgische vluchtelingen onderdak gebracht, waarvan 44 bij particulieren en 21 in het gemeentelijk Armenhuis, waar toen twee kamers onbewoond waren, gehuisvest werden. Het is niet te verwachten dat dit thans nogmaals zou kunnen geschieden. Over gebouwen, waarin vluchtelingen te herbergen zijn, kan hier niet worden beschikt. De kosten, in het vorige jaar gemaakt te dezer zake, werden gedekt uit een bij de ingezetenen gehouden collecte. Moeilijk is te zeggen hoe de offervaardigheid zich in de toekomst zal uiten. Belangrijk verminderd is ze zeer zeker. Wanneer het beslist noodzakelijk wordt in deze gemeente vluchtelingen onderdak te brengen zal dit toch slechts voor zeer korte tijd kunnen zijn…..
Ook hier weer een vergissing: er waren immers 15 Belgen ondergebracht in het gemeentelijk Armenhuis. Wat verder opvalt is de afwijzende toon van de brief. Hierbij moet echter niet worden vergeten dat men de gevolgen van de oorlog ook in Bedum begon te merken in de vorm van gestegen prijzen, voedselschaarste, een toenemende werkloosheid, dalend inkomen doordat kostwinners waren gemobiliseerd enzovoorts. Men had kennelijk zorgen genoeg – er moesten liever niet meer bijkomen.
Conclusies
De provincie Groningen telde toentertijd 57 gemeenten en alle gemeenten hebben gedurende kortere of langere tijd Belgische vluchtelingen gehuisvest. In de gemeente Bedum is een gedeelte van het eigenlijke Vluchtelingenarchief helaas vernietigd maar het is aannemelijk dat in andere gemeenten in de provincie nog wel informatie te vinden is over de aldaar gehuisveste Belgen. Het is mogelijk dat een aantal van hen niet naar België terugkeerde maar zich wellicht blijvend vestigde in een aantal van deze gemeenten: echte Groningers van Belgische afkomst! Misschien is er iemand die nog eens aanvullende informatie kan verstrekken (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.)
Geraadpleegde literatuur
- Verslag Belgische vluchtelingen in Groningen 1914
- Uitgegane missive’s van den Burgemeester 1911-1915 (archiefstuk D 37)
Met dank aan Wout Folkerts – archiefbeheerder van de gemeente Bedum.
Bron: www.wereldoorlog1418.nl